Als pelgrim reis je zo licht mogelijk. Alles wat je meeneemt moet je immers zelf dragen. Ook de pelgrim uit de middeleeuwen nam niet meer mee dan hij werkelijk nodig had. Deze benodigdheden werden pelgrimsattributen genoemd.
De pelgrim uit de middeleeuwen kon je herkennen aan de volgende pelgrimsattributen:
- een wandelstok,
- een knapzak
- een kalebas of drinkkruik
- en een boek.
Jacobus de Meerdere, Metsmuseum – New York
De wandelstok van de pelgrim
De wandelstok van een pelgrim was net zo groot als de pelgrim zelf. De staf was vaak voorzien van een haak of knop waar de pelgrim zijn kalebas aan kon hangen. De staf diende ter ondersteuning of houvast maar ook als zelfbescherming.
De knapzak of etenstas
De knapzak of etenstas was een leren of linnen tas waarin de pelgrim zijn eten voor onderweg bewaarde. Deze tas droeg hij meestal met een riem of touw over zijn schouder. De tas was niet groot, integendeel. Hoe kleiner de tas, hoe meer de pelgrim rekende op de voorzienigheid van God.
De pelgrim en zijn kalebas
Een kalebas is een pompoen. Door deze uit te hollen en te drogen kan er water of wijn in bewaard worden. Als alternatief werd ook gebruik gemaakt van een drinkkruik van metaal of geglazuurd aardewerk.
Het pelgrimsboek
Het pelgrimsboek of de documentendoos werd gebruikt om documenten te verzamelen. Hierin werden aanbevelingsbrieven, identiteitsbewijzen en vrijgeleiden opgeborgen. Onderweg verzamelden de pelgrims ook hun pelgrimsbewijzen die nodig waren om aan het einde van de tocht een getuigschrift te ontvangen.
Andere attributen
Vaak droeg de pelgrim een brede mantel en een hoed met een brede rand. De Jakobsschelp werd vastgezet op de voorkant van de hoed of op de schouder van de mantel.